Uitspraken

Niet-kaartwegen, art 10.c.1 en 2 TRK

Sectie kaartlezen  31-12-2007

 
vraag van H. Timmermans (namens A.S.C. De Baronierijders) 
 
 
Route; a-b-c-d-e-f-g
b-c onderbroken,
opnemen bij c via b-h-m-e-d-k-c.
In deze herconstructie dwingt controle A naar links (bij h).
m-e gaat over in niet kaartweg m-n-f.
Bij n doorsteek, minder dan “Y” meter, naar e.
 
 
 
Vraag:       Doorsteek n-e gebruiken (volgens art. 10.c.2) ?
                 of  doorrijden naar controle B (volgens art. 10.c.1) ?
 
Anders geformuleerd:
                 Wordt men door controle A de niet-kaartweg m-n-f opgedwongen (volgens art. 10.c.1)? Het gaan berijden van de niet-kaartweg is niet het directe gevolg van de opdracht, maar vloeit er uiteindelijk wel uit voort. Hoe moet het woord “gedwongen” uit art. 10.c.1 hier worden geïnterpreteerd?
 
Antwoord: RC B is fout, doorsteek n-e gebruiken (volgens art. 10.c.2).
 
Motivatie:  Na de opdracht 1L bij h naar links. Daar kom je op een kaartweg en construeer je een nieuwe route naar c via h-m-e-d-k-c. Daarmee is de opdracht afgesloten en rij je op de kaartweg h-e. Bij m gaat de kaartweg over in een niet op de kaart voorkomende weg (art. 10.a.6). Omdat je bij n op een niet-kaartweg rijdt  (art 10.c.2) moet je bij n het doorsteekje n-e gebruiken.
 
Indien h-m een niet op de kaart voorkomende weg zou zijn (zie onder) rij je bij n nog op de niet op de kaart voorkomende weg (h-m-n-f) waar je opgedwongen bent door de opdracht en mag je dus het doorsteekje n-e niet gebruiken.
                
afbeelding 2
 
 RC B is goed, doorsteek n-e niet gebruiken (volgens art. 10.c.1).

VOORKENNIS

Sectie kaartlezen  21-02-2007, vraag van A. Bergijk

 

 

Hoofdroute= a-b-c-d-e-f-g
d-e niet te rijden, gedwongen RC 10.
Ophalen bij f via: d-c-b-h-j-k-f
Op b-h RC 11
Ophalen bij f via: b-c-h-j-k-f
c-h niet te rijden.
Vraag: moet je nu keren ivm voorkennis RC 10, of gedwongen rechtdoor rijden en RC 10 opnieuw halen.

Antwoord: doorrijden en RC 10 halen

 

Hoofdroute= a-b-c-d-e-f, pijl zo min mogelijk tegengesteld.
Op d-e RC 13.
Ophalen bij e via: d-c-g-f-e-h-e
Op c-g RC 12
Ophalen bij e via: c-d-b-a-h-e
d-b niet te rijden.
Vraag: moet je nu keren ivm voorkennis RC 13, of gewoon gedwongen rechtdoor rijden en RC 13 opnieuw halen.

Antwoord: doorrijden en RC 13 halen

 

Routeopdracht: kortste route tussen pijlen, zo weinig mogelijk gebruik rode wegen, indien route niet mogelijk nieuwe route construeren, voorkennis vervalt bij rijden pijl.

Pijl1–a-b-c-d-e-f-pijl 2
b-c niet te rijden, b-j-i-h-g-h-i-j-b-a-k-l-m-d-e-f-pijl2 (geen rood)
op j-b RC 14, j-i-e-f-pijl 2 (minste rood)
op i-e RC 15, i-j-c-d-e-f-pijl2
j-c niet te rijden

Vraag: moet je nu keren ivm voorkennis RC 14, of gedwongen rechtdoor rijden en RC 14 opnieuw halen.

Antwoord: doorrijden en RC 14 halen

Conclusie: "Indien er de keuze is tussen keren en het berijden van een weg die volgens voorkennis niet berijdbaar is, dan dient voor de laatste optie gekozen te worden"

Uitspraken Gezamenlijke ReglementsCommissie Augustus 2005


Onderstaand treft u een aantal uitspraken aan naar aanleiding van vragen die in  2004 en 2005 aan de GRC gesteld zijn.

Deze uitspraken zijn vanaf 15 september 2005 van kracht.

Vraag 1: Verkeersborden en wegwijzers

Zijn nevenstaande borden verkeersborden?

Antwoord 1:

Nee, bewegwijzeringsborden zijn geen verkeersborden in de zin van de routebeschrijvingsreglementen.

 

Vraag 2:

Is een zgn. aanverwant bord in bijlage 1 van het RVV 1990 een afbeelding van een verkeersbord op een bord?
Zie het voorbeeld hiernaast.

 

 

bord D1
bord D1 (afl)

Antwoord 2:

Uitzetters mogen geen misverstanden laten ontstaan over de vraag of een bord al dan niet een verkeersbord is.

 

Vraag 3:

Voldoen de ANWB-richtingbordjes, die een toeristische (fiets)route aanduiden aan de eisen van een WW?

Antwoord 3:

Dit zijn geen ANWB-richtingborden die verwijzen naar tenminste één plaats in Nederland.

Opmerking:

Dit antwoord van de GRC vervangt antwoord 10 in de uitspraken van september 2003.

 

Vraag 4:

Kan een wegwijzer zonder vermelding van de tekst ANWB wel een ANWB-wegwijzer zijn?

Antwoord 4:

De wijze van plaatsen en de uitvoering van ANWB-richtingborden wordt bij de verkeersdeelnemers algemeen bekend verondersteld. Uitzetters mogen geen misbruik maken van situaties waarin de plaatsing of de uitvoering van ANWB-richtingborden niet eenduidig door de deelnemers is vast te stellen.

 

Vraag: 5 Uitmondingen

Waar liggen de uitmondingen op situaties A en B?

Antwoord 5:

In situatie A zijn de uitmondingen met stippellijn aangegeven.

De uitzetter mag de deelnemers niet confronteren met vallen die gebaseerd zijn op de bepaling van de uitmondingen in situatie B, dit conform het URR art. 5c.

 

Vraag: 6 Opstal

Wanneer bevindt een oriënteringspunt zich in een opstal?

Antwoord 6:

Alleen als in de Nederlandse taal het voorzetsel "in" wordt gebruikt kan er sprake zijn van een oriënteringspunt in een opstal.

In onderstaande voorbeelden is alleen in het 1e voorbeeld sprake van "in een opstal".

Voorbeelden:

1.   In een abri.
2.   Onder de overkapping van een laadstation.
3.   Onder een viaduct.

Vraag: 7 Teksten

Opdracht 6. Voor "A HK-1L 7" R.

Maakt in het voorbeeld hiernaast de cirkel onderdeel uit van de tekst?

Antwoord 7:

In deze context is de cirkel geen "O".
Dus opdracht 6 is hier uitvoerbaar.

 

Vraag 8: Parkeerplaatsen


Wanneer is de gehele parkeerplaats oriënteringspunt?
 

Antwoord 8:

De gehele parkeerplaats beoordeeld van het begin tot aan de eerste samenkomst van gelegenheden is oriënteringspunt.

Zoals al omschreven in de toelichting Nieuwe Routebeschrijvings Reglementen 2000 (de goede versie hiervan staat op de site) is het beoordelen van het eind van een parkeerplaats afhankelijk van het erbij gebruikte voorzetsel. Zie de voorbeelden in deze toelichting.

De gehele parkeerplaats is ook oriënteringspunt indien de eerste samenkomst van gelegenheden niet zichtbaar is.

1. na "X" en parkeerplaats aanhoudend gelegenheid R
2. voor parkeerplaats L
Routeopdracht 2 is niet uitvoerbaar. Parkeerplaats A is al gebruikt.

3. voor parkeerplaats L
4. na parkeerplaats R
Routeopdracht 4 is niet uitvoerbaar. Parkeerplaats A is al gebruikt.

5. na parkeerplaats L
Hiervoor geldt DRR artikel 9d. Uitvoerbaar RC Z.
Vergelijk met de routeopdracht: na asfaltwegdek L, indien alleen parkeerplaats B-C voorzien is van een asfaltwegdek.

6. na parkeerplaats, bij parkeerplaats R
Een uitzetter mag een deelnemer hiermee niet confronteren. Weliswaar zijn B en C dezelfde parkeerplaats, maar dit kan door een deelnemer niet beoordeeld worden.

VOORKENNIS

Sectie kaartlezen  16-02-2005,
vraag van ASC Baronierijders


Route a-b-c-d-e-f-g.
Op b-c contr. 10; opnemen bij c via h-d-e-k-m-c.
Bij e neerwaartse pijl; nu via e-f-n-k-m naar c.
Op k-m contr 11; c niet bereikbaar; opnemen bij d via k-e-d-c-b-h-d.
Bij e (vanuit k) dwangpijl naar f.
Nu via e-f- lusje n -f-e-d-c-b-h naar d.
Op f-e contr. 12; d niet bereikbaar.

Vraag:

Wat is nu het punt van opnemen,  e  of  f ?

Mening 1:
Opnemen bij f en route vervolgen f-g.
De dwangpijl die de eerste keer van de omrijroute afdwong zit nog in de voorkennis,
ook al dwingt deze de tweede keer niet van de route af.
Controlevolgorde; 10 - 11 - A – 12
 

Mening 2:
Opnemen bij e via n-k-e.
De route e-f valt samen met de richting van de dwangpijl.
In TRK 2 art. 2i wordt bepaald dat een met de rijrichting meewijzende dwangpijl dient te worden genegeerd.
Controlevolgorde; 10 - 11 - A - 12 - A

Welke mening is juist ?

Antwoord:

Mening 2 is juist.

Motivatie:

Tijdens de herconstructie constateren we dat er, volgens art. 2.b., bij e naar links gegaan moet worden.
De vraag is nu hebben we voorkennis van het feit dat we naar links moeten gaan of van het feit dat e-d niet berijdbaar is (vanuit k).
TRK Art. 9.c. zegt: “Indien een weg niet berijdbaar blijkt te zijn en men gaat hercon­strue­ren dan wordt men geacht het niet berijdbaar zijn van die weg te onthouden totdat men de geconstrueerde route vanaf het opnamepunt heeft bereden.” Omdat e-d nog wel berijdbaar is (vanuit f-e) blijft punt e het eerstvolgende samenkomst van wegen. En dient de route daar opgehaald te worden. Dat kan door via k naar e te rijden van het feit dat we op dat punt naar links gepijld worden hebben we geen voorkennis.

Anders is het in de volgende situatie:

Door de opdracht op Rc A (1L) hebben we voorkennis dat punt e niet meer bereikbaar en is de eerstvolgende samenkomst van wegen punt f.

CIRKELS en ROTONDES

Sectie kaartlezen  16-02-2005,
vraag van ASC Baronierijders

Vraag van A.S.C. De Baronierijders betreffende rotondes.

In een clubrit van A.S.C. De Baronierijders kwam onderstaande situatie aan de orde: De hoofdroute is: pijl 1 – A – B – C – pijl 2. Zowel op de kaart als in het veld is de situatie ABC een minirotonde. Op de kaart is de situatie ABC omcirkeld.

Het verschil van mening spitst zich toe op de uitleg van de uitspraak van 11 april 2002 (vraag van J. Jongman) waarbij het TRK werd aangevuld met de bepaling van artikel 3.n.
De uitzetter is van mening dat in deze situatie op de rotonde de route A – C - pijl2 moet worden gereden en niet gaan herconstrueren. Dus alleen RC T.
Deelnemers gaan via C – B – D – E – F en D herconstrueren om alsnog te proberen B – C te rijden. Hun controlereeks is B – T.

Vraag:

wat is hier de juiste oplossing?
Als de mening van de deelnemers juist is kan de sectie dan middels een tekening de strekking van TRK artikel 3.n verduidelijken

Antwoord:

Controle T is juist.

Motivatie:

Conform artikel 3.n. dient men de rotonde in de geplande richting te verlaten zonder om te rijden.


Overigens is de Sectie Kaartlezen gebleken dat er in de praktijk verschillend wordt omgegaan van de strekking van TRK artikelen 3.m. en 3.n. rond rotondes, het gebruik van de cirkel en de bepaling dat deze situaties nooit aanleiding kunnen geven tot een herconstructie. Te denken valt hierbij aan het plaatsen van een keercontrole in een cirkel.
Dit is voor de Sectie Kaartlezen aanleiding de bepalingen van artikel 3.m. en n. opnieuw te bezien. Hierbij is uitgegaan van het principe, dat men binnen een cirkel een vrije route mag rijden en dat er nooit een controle of ritpijl in een cirkel mag staan.
 

TRK artikel 3.m. wordt gewijzigd in:

3.m. Indien een situatie op de kaart is voorzien van een cirkel, ellips of iets dergelijks dan dient te worden aangenomen dat de werkelijke situatie exact met de kaartsi­tuatie overeen­komt. Men mag vanaf het punt van binnenrijden van de cirkel tot het geplande punt van verlaten van de cirkel een vrije route rijden. Deze situatie kan nooit aanleiding geven tot een hercon­structie.

TRK artikel 3.n. wordt gewijzigd in:

3.n. Indien in de route in werkelijkheid een rotonde voorkomt wordt er geacht om de betreffende situatie een cirkel te staan. De bepaling van TRK artikel 3.m. is volledig van toepassing.
 

Door de wijziging van TRK artikel 3.m. wordt ook URK artikel 2.d. aangepast en een artikel 4.e toegevoegd.

URK artikel 2.d. wordt gewijzigd in:

2.d. Het is niet toegestaan binnen een omcirkelde situatie een controle of een ritpijl te plaatsen. Het is niet toegestaan in een Bijzonder Reglement van deze bepaling af te wijken.

URK artikel 4.e. wordt toegevoegd:

4.e. Indien tijdens een rit de route voert via omcirkelde situaties, dienen de beoogde punten waar men de cirkel in- of uitrijdt conform de kaartsituatie te liggen. Er dient binnen de cirkel ten minste één vrije route mogelijk te zijn van de ingang naar de uitgang.

 

Resumé: Geen enkel probleem meer maken van situaties voorzien van een cirkel en van in het veld aanwezige rotondes.

Uitspraken Gezamenlijke ReglementsCommissie Februari 2004

Onderstaand treft u een aantal uitspraken aan naar aanleiding van vragen die in  2003 aan de GRC gesteld zijn.

Vraag 1

Wanneer kom ik na een oriënteringspunt als ik halverwege dit oriënteringspunt wordt geconfronteerd met een herstelopdracht die me laat keren?

Antwoord 1

Herstelopdrachten op of bij een routecontrole dienen met voorrang op de routeopdracht waarmee men bezig is te worden uitgevoerd. (DRR art. 3c).

Na het uitvoeren van de herstelopdracht dienen in de routebeschrijving gevraagde oriënteringspunten die, vóórdat de herstelopdracht dient te worden uitgevoerd, nog niet bereikt zijn, opnieuw te worden beoordeeld.

Voorbeelden

1. Na schrikhek R
Goed: AC
Uitleg: na uitvoeren van de herstelopdracht tref je geen schrikhek meer aan.

1. Na klinkerwegdek R
Goed: AB
Uitleg: Na uitvoeren van de herstelopdracht kun je opnieuw het klinkerwegdek beoordelen.

1. Na parkeerplaats R
Goed: AC
Uitleg: na uitvoeren van de herstelopdracht dien je opnieuw een parkeerplaats te beoordelen. Dit kan alleen op een samenkomst van gelegenheden waarop je ook het begin van een parkeerplaats beoordeelt.

 

Vraag 2

Hoe is de aaneenschrijfregel voor getallen en breuken?

Antwoord 2

Hiervoor gelden onderstaande regels:
a. Een getal wordt aaneengeschreven. Na duizend (miljoen, miljard, enz.) volgt een spatie. Dit sluit aan bij het puntgebruik in cijferreeksen;
b. Rangtelwoorden worden aaneengeschreven;
c. In een breukgetal worden teller en noemer aaneengeschreven.

Voorbeelden
ad a. zeshonderdvierentachtig
achttienduizend driehonderdachtentwintig;
ad b. de zevenmiljoenhonderdvierenveertigduizenddriehonderdnegenenvijftigste grasspriet
ad c. zestiennegentiende = 16/19
zes tiennegentiende = 6 10/19

DOODLOPENDE WEGEN

Sectie Kaartlezen d.d. 15 november 2003,
vraag van Herbert Beltman

Volgens mij bestaan er in de kaartleeswereld misverstanden over de begrippen "samenkomst van kaartwegen" en (niet-)doodlopende kaartweg. Ik wil dit misverstand hier graag aankaarten, om hier duidelijkheid over te krijgen.

 

Hoofdroute is A-B-L-C-D-E. Bij B wordt je door een dwangpijl gedwongen naar rechts. Wat nu? Mening 1: Het volgende punt van oppakken is D, omrijroute is F-G-D en route vervolgen. Mening 2: Het volgende punt van oppakken is C, omrijroute is F-H-F-B-L-C en route vervolgen. Mijn ervaring is dat mening 1 in het algemeen als juist wordt beschouwd. Immers, zo wordt verteld, I-K is een doodlopende kaartweg, I-J is een doodlopende kaartweg, en daarmee is C-I ook een doodlopende kaartweg. Dus is C geen samenkomst van drie niet-doodlopende kaartwegen en dus geen kandidaat voor het oppakken van de route. Het is ook intuïtief: als je vanaf C in de richting I rijdt, loop je vanzelf vast. Ik draag echter mening 2 aan, als ik de definities van het TRK 1999 gebruik. Ik constateer: "Onder een kaartweg wordt verstaan een op een kaart aangegeven en als zodanig in de legenda vermelde weg." Ik kan dat niet anders uitleggen dan dat L-M, I-C, I-J en I-K allen kaartwegen zijn. Er worden namelijk in deze definitie geen beperkingen gelegd aan het al dan niet doodlopend zijn. "Onder een doodlopende kaartweg wordt verstaan een kaartweg die op de kaart of aan de rand daarvan ophoudt zonder aan te sluiten op een andere kaartweg." Hier wordt nog eens bevestigd dat L-M, I-C, I-J en I-K kaartwegen zijn. Op onze kaart zijn volgens deze definitie alleen de kaartwegen I-J, I-K, L-M, B-A en D-E doodlopende kaartwegen. Kaartweg C-I sluit aan de linkerzijde aan op de kaartwegen I-K en I-J, en aan de rechterzijde op C-L en C-D. Daarmee is C-I volgens de definitie een niet-doodlopende kaartweg! "Onder een samenkomst van kaartwegen wordt verstaan de kaartsituatie waar tenminste drie niet doodlopende kaartwegen bijeenkomen." Kaartwegen C-I, C-L en C-D zijn alledrie niet-doodlopend en dus is C een samenkomst van kaartwegen. Dit geldt niet voor bijvoorbeeld L, aangezien L-M wél doodlopend is. Conclusie: De vertakking bij I veroorzaakt dat C een samenkomst van kaartwegen is. Zonder vertakking zou C geen samenkomst van kaartwegen zijn. Deze situatie komt niet voor in het toelichtingsdiagram in het TRK. Persoonlijk vind ik dit een rare situatie, die ondervangen zou kunnen worden door een aangepaste definitie van doodlopende kaartweg, in de trant van: "Onder een doodlopende kaartweg wordt verstaan een kaartweg waarbij het in tenminste één richting niet mogelijk is een aaneengesloten route zonder keren te contrueren waarbij de kaartweg zelf weer bereikt wordt. Deze richting wordt de doodlopende richting genoemd." Mijn vragen zijn als volgt: 1. Welke mening is juist, mening 1 of mening 2, en waarom? 2. In het toelichtingsdiagram in het TRK wordt bijvoorbeeld het stukje kaartweg ten noorden van a niet als kaartweg aangeduid in de bijbehorende tabel van kaartwegen, terwijl dat volgens de reglementstekst wel het geval is. Is dit een foutje? 3. Finishcontroles staan dikwijls aan doodlopende kaartwegen. Volgens het TRK mogen doodlopende kaartwegen alleen in de niet-doodlopende richting bereden worden en niet in de routecontructie worden opgenomen. Betekent dit dat indien het reglement letterlijk genomen wordt, dergelijke finishcontroles niet bereikbaar zijn?

Antwoord

1. Mening 1 is juist. I-C is geen afzonderlijke weg maar er is hier sprake van twee doodlopende kaartwegen C-I-K en C-I-J. Beide wegen voldoen aan de omschrijving van een doodlopende weg. Dit betekend dat C geen samenkomst van wegen is en daarom kan de route niet op dat punt opgehaald kan worden.

2. Deze worden aangeduid als doodlopende kaartwegen en niet als kaartwegen.

3. U dient er van uit te gaan dat de weg waaraan een finish controle (FC) is geplaatst een kaartweg is tot aan de FC en geen doodlopende kaartweg. De rit eindigt bij de FC. Het verdere verloop, al dan niet doodlopend, is niet van belang.

Om in dit misverstand duidelijkheid te scheppen wordt figuur bij artikel 3 aangepast:

OPNAMEPUNT

Sectie kaartlezen  01-10-2003, vraag van H. Beltman

Het antwoord op de vraag van H. Jongman betreffende opnamepunt d.d. 31 maart 2003 wordt besloten met de volgende uitspraak:

"In zijn algemeenheid geldt, dat “gedwongen” handelingen (zoals het uitvoeren van opdrachten bij controles, het volgen van ritpijlen en het volgen van niet-kaartwegen) eerst volledig moeten worden uitgevoerd en dat pas daarna een (eventueel) nieuw opnamepunt dient te worden bepaald en een nieuwe (her)constructie dient te worden gemaakt."

Mijn vraag is nu: wanneer houdt men op met het uitvoeren van "gedwongen" handelingen?

 

 

Situatie 1.

De weg DE is nu geen doodlopende kaartweg meer. Wanneer mag men nu het punt van oppakken bepalen? Meteen bij D? Of bij M? Of pas bij G omdat gedurende het hele traject DMEG er steeds slechts één mogelijkheid tot voortzetting van de route is, en je dus kan spreken van "gedwongen" handelingen? Uit het begeleidende schrijven in het officiële antwoord merk in in ieder geval op dat de eerste afsluiting bij D wel tot een gedwongen handeling leidt, dus indien de tweede niet als zodanig gezien mag worden, waarom niet?

 

 

 

Situatie 2.

 

 

Bij N wordt een doodlopende kaartweg bereikt, die kan worden voortgezet in niet-doodlopende richting. Wordt nu het punt van oppakken bepaald bij N of pas bij G?

 

 

 

Antwoord:

Situatie 1

 

Punt van oppakken wordt bepaald bij D, je kunt op dat punt via op de kaart staande wegen een route bepalen naar de eerstvolgende samenkomst van wegen (= opname punt).

Bij D is geen sprake van gedwongen handeling, je kunt via kaartwegen de route voortzetten.

 

Situatie 2

Punt van oppakken wordt bepaald bij N. N-G is weliswaar een doodlopende kaartweg maar volgens TRK 2 art 10.4 mag men deze weg berijden in de niet doodlopende richting en dus kun je bij N via op de kaartstaande wegen een route bepalen naar de eerstvolgende samenkomst van wegen (=opnamepunt).

 

Bij N is er derhalve geen sprake van gedwongen handeling, je kunt via kaartwegen je route voortzetten.

VOETBRUGGEN

Sectie kaartlezen  01-10-2003, vraag van H. Beltman

In een rit stond bij een brugteken de tekst "Indoornikse voetbrug". Mag de weg over deze brug bereden worden?

Mening 1 (van de uitzetter): de tekst geeft een beschrijving van de brug, net als de tekst "Vbr", de brug moet dus worden gezien als voetbrug en mag dus niet bereden worden.

 

Mening 2: Een brug op de kaart kan alleen worden gezien als voetbrug indien het brugteken wordt begeleid door de tekst "Vbr", die dan als symbool uit de legenda moet worden gezien en niet als beschrijvende tekst. De brug mag in dit geval dus gewoon bereden worden.

 

Daarop voortbordurend: bij welke van de volgende begeleidende teksten mag een brug dan bereden worden:

 

Optie 1: Vbr
Optie 2: vbr
Optie 3: "Vbr"
Optie 4: Indoornikse Vbr
Optie 5: VVbr
Optie 6: Vbrug
Optie 7: Voetbrug
Optie 8: Voet brug
Optie 9: Indoornikse voetbrug
Optie 10: Platvoetbrug
Optie 11: Fietsbrug
Optie 12: Fietspad
Optie 13: Brug verboden voor motorvoertuigen
Optie 14: Brug verboden voor kaartleesequipes
Optie 15: Brug die de landsgrens overschrijdt
Optie 16: Geen brug

 

Antwoord:

 

Mening 2 is juist, derhalve is alleen optie 1 een voetbrug in de zin van TRK artikel 3.k.

Motivatie:

 

TRK artikel 3.k zegt: “voetbruggen (Vbr) mogen niet in de route worden opgenomen”.

 

Weliswaar zou uit de letterlijke interpretatie van het TRK zowel “voetbrug” als “Vbr” niet in de route mogen worden opgenomen, maar de strekking van de bepaling is dat een voetbrug die door de Topografische Dienst als Vbr op de kaart wordt gezet niet in de route mag worden opgenomen. Alleen Vbr geeft dan ook een "rijverbod".

 

De reglementscommissie is van mening dat uitzetters dit soort “quasie puzzelritvallen” niet moeten gebruiken in een kaartleesrit Voor dergelijke (tekst)vallen kent de rittensport andere soorten ritten.

Uitspraken Gezamenlijke ReglementsCommissie september 2003

Onderstaand treft u een aantal uitspraken aan naar aanleiding van vragen die in  2002 en 2003 aan de GRC gesteld zijn.

 

Vraag 1

Kan ik ter hoogte van a beoordelen dat voorweg b ook Aweg heet vanwege de weg met gescheiden rijbanen? Zo ja, is weg y dan geen zijgelegenheid? M.i. is de weg y ter hoogte van x weliswaar een achterwaarts oriënteringspunt, maar zorgt hij er wel voor dat de weg met gescheiden rijbanen bij a niet uitmondt.
In de Delflandrit werd in een soortgelijke situatie opdracht 4 ter hoogte van a als niet uitvoerbaar beoordeeld, mede op grond van het feit dat een richtingsverandering van x naar y keren op de route zou betekenen. Ik ben het daar niet mee eens, daar bij de wegen b-x en c-y er (nog) geen sprake is van gescheiden rijbanen. Nogmaals m.i. denk ik dat ik bij x  b.v. ook 1 weg kan passeren door y in te rijden.

 

 

 

3. einde weg R
4. “Aweg” volgen

Antwoord 1

Gelegenheden moeten volgens het DRR artikel 5d beoordeeld worden tot aan de eerste samenkomst van gelegenheden. Weg y is geen zijweg, maar keren op de route. De 2 smalle wegen gaan over in een brede weg met gescheiden rijbanen. Weg b is dan ook de Aweg.




 

 

Vraag 2

Mag men de afbeelding op dit verkeersbord als oriënteringspunt gebruiken in de volgende opdracht?

10. na overweg R

Antwoord 2

De afbeelding op dit verkeersbord stelt geen overweg voor.

 

Vraag 3

Waar is opdracht 2 uitvoerbaar

 

1. aanhoudend R
2. bij parkeerplaats aanhoudend gelegenheid L

 

Antwoord 3

Het oriënteringspunt van opdracht 2 ligt rechts van de as van de bereden route en ligt in het bijvlak. Zie DRR artikel 9a en 9b. Opdracht 2 is uitvoerbaar op de einde weg.


Vraag 4

In een rechterzijweg staan achtereenvolgens de volgende
drie straatnaamborden.
Waar is de opdracht “Oude jansweg” R uitvoerbaar
en waar is de opdracht “Oude Jansweg” R uitvoerbaar?

Antwoord 4

De opdracht “Oude jansweg” is uitvoerbaar bij weg A en C.
De opdracht “Oude Jansweg” is uitvoerbaar bij weg A en B.

 

 

Vraag 5

In een rit luidt de opdracht: voor naam van voertuig links.
In de weg voor ons staat een controle met de herstelcode HK, AR.
Mag men de term AR als oriënteringspunt gebruiken?

Antwoord 5

Ja

 

Vraag 6

Wanneer ben je geheel na de parkeerplaats?

 

 
 

 

 

1. aanhoudend na parkeerplaats R
2. einde weg R

 

 

 

 

 

 

Antwoord 6

Een parkeerplaats moet uitmonden op de bereden route of daarvan deeluitmaken.
Dit betekent dat je bij x “op” een parkeerplaats gaat rijden en door de ritpijl pas na
het kruisingsvlak van x geheel na het oriënteringspunt de parkeerplaats komt
en om die reden pas bij y de opdracht kunt uitvoeren.

 

Vraag 7

Ter hoogte van een linkerzijweg staat in het kruisingsvlak een controle met de herstelcode:
2e weg links. Mag ik in zo`n geval weg A direct meetellen?

 
 

 

 

 

Antwoord 7

De plaatsing van RC X op deze plaats is niet toegestaan. Zie ATRR artikel 3b.
 

 

 

 

 

 

 

 

Vraag 8

Is opdracht 1 hier uitvoerbaar?

 
 

 

 

 

1. “Valkuilweg” R

 

 

 

 

 

 

 


Antwoord 8

De GRC is geen voorstander van dit soort vallen.
Conform de uitspraak m.b.t. Kaar- tjesweg en Kaart- jesweg (september 1996 en verwijzing naar art. 2h DRR) is opdracht 1 hier uitvoerbaar.

 

Vraag 9

Op een ANWB-wegwijzer staat de verwijzing naar Son en Breugel.
Mag hierop de opdracht WW Ri Son worden uitgevoerd?
NB Son en Breugel komt niet als plaatsnaam voor in het Plaatsnamenregister.

 

Antwoord 9

De ANWB-wegwijzer verwijst alleen naar Son en Breugel.
Denk ook aan de uitspraak m.b.t. Beek en Donk.
Zie uitspraken september 1996.
De opdracht WW Ri Son is op deze wegwijzer niet uitvoerbaar.

 

Vraag 10

 

Voldoen de ANWB-richtingsbordjes, die een toeristische (fiets)route aanduiden aan de eisen van een WW?

Antwoord 10

Dit zijn geen ANWB-richtingsborden.

 

 

Vraag 11

Wat is de juiste route bij de opdrachten 7 en 8?

 

7. bij 2e plaatsnaam en 2e plaatsnaam links
8. bij 4 plaatsnamen links

 

Antwoord 11

Opdracht 7 - is volgens het URR 9e een niet toegestane opdracht.
Opdracht 8 - volgens het DRR 8f moet bij het benaderen van deze objecten 4 plaatsnamen
tegelijk kunnen worden waargenomen.
Er is hier geen plek waar dit mogelijk is. De opdracht is hier niet uitvoerbaar.

VERLEGDE WEGSITUATIES

Sectie kaartlezen  31-03-2003, vraag van H. Jongman

Van Jaap Jongman ontvingen we een aantal situatieschetsen met daarbij de vraag of hier al dan niet sprake is van een verlegde wegsituaties. De Sectie Kaartlezen heeft zich over deze vraag gebogen en is tot de conclusie gekomen dat het huidige TRK onvoldoende aanknopingspunten biedt om deze vraag goed te kunnen beantwoorden.

De Sectie heeft daarom besloten om ingaande 1 april 2003 artikel 10.b van het TRK  als volgt te wijzigen (het cursief gedrukte gedeelte is toegevoegd):

Veranderde wegaansluitingen

“Veranderde wegaansluitingen mogen niet worden bereden, behal­ve indien de 'kaart'-situatie voor of op de eerstvolgende samenkomst van wegen kan worden bereikt via een route met een lengte van maximaal 'X' rijmeters. De 'kaart'-situatie dient men zoveel mogelijk in de geplande richting te berijden. Keren is hierbij niet toegestaan”.

De volgende antwoorden zijn gebaseerd op dit gewijzigde artikel.

Onderstaande situaties zijn geheel overzichtelijk en de kaartweg is in alle gevallen te bereiken binnen ‘X’ rijmeters.

Situatie 1: Route ABCD

Situatie 2: Route ABCDE

Situatie 3: Route ABCD

Situatie 4: Route ABC

De nieuwe vervangende aansluiting is aangegeven met een stippellijn.

In situatie 1 en 3 is BEC de nieuwe aansluiting en mag als zodanig worden gebruikt

In situatie 2 mag BFD niet als een nieuwe aansluiting worden aangemerkt.

Dit geldt ook voor BDC in situatie 4.

In beide gevallen mondt de nieuwe aansluiting niet uit, voor of op de eerstvolgende samenkomst van wegen.

OPNAMEPUNT

Sectie kaartlezen  31-03-2003, vraag van H. Jongman

zie ook uitspraak d.d. 01-10-2003

Route (grensbenadering) is ABCDEFGHJK.

Bij B rechtdoor gepijld en via niet-kaartweg naar G. Route opnemen bij C in de richting D.

Voorbij G de controle X (alleen zichtbaar vanuit de richting G) met de opdracht HKL. Opdracht uitvoeren en bij B wordt kaartweg bereikt.

Mening 1: Door de opdracht HK bij controle X is punt C niet meer bereikbaar (en D, E en F ook niet) en dient de route bij H te worden opgenomen.

 

Dus via BCFG naar H (controle Y fout).

Mening 2: De opdracht dient eerst volledig te worden uitgevoerd (keren en linksaf naar B) en daarna dient het punt van opname te worden bepaald. Dus bij C opnemen (is nog steeds bereikbaar) en route vervolgen langs DEF (controle Y goed). Welke mening is juist?

 

Antwoord:

Mening 2 is juist.

 

Zie artikel 1c:

Opdrachten op of bij een routecontrole dienen met voorrang op de route- c.q. herconstructieopdracht waarmee men bezig is te worden uitgevoerd.

 

Een ander voorbeeld:

Grensbenaderingsroute is ABCDFGHKFDCL

Bij D is de weg afgesloten en de doodlopende kaartweg volgen, bij E naar links gepijld en bij G wordt kaartweg bereikt.

Mening 3: Doordat de route bij D is afgesloten wordt het opnamepunt C in de richting L. Dus vanaf G de kortste route GFD naar C.

Mening 4: Vanaf D eerst gedwongen handelingen uitvoeren en pas bij G bepalen hoe verder te handelen. Dat betekent de route opnemen bij F in de richting G via GHK.

Welke mening is juist?

Antwoord:

Mening 4 is juist.

 

In zijn algemeenheid geldt, dat “gedwongen” handelingen (zoals het uitvoeren van opdrachten bij controles, het volgen van ritpijlen en het volgen vanniet-kaartwegen) eerst volledig moeten worden uitgevoerd en dat pas daarna een (eventueel) nieuw opnamepunt dient te worden bepaald en een nieuwe (her)constructie dient te worden gemaakt.

VERPLICHTE RIJRICHTING

(Blauw verkeersbord met witte pijlen)

Sectie kaartlezen  d.d. 11-04-2002,  vraag van J. Jongman

 

Vraag

Hoe interpreteren wij het blauwe verkeersbord met witte pijlen tijdens de geconstrueerde route en de  herconstructie?

Antwoord

Het verkeersbord geeft aan welke wegen, vanuit de rijrichting gezien, mogen worden ingereden. Impliciet betekent dit dat alle overige op de situatie uitmondende wegen, vanuit die rijrichting gezien, niet mogen worden ingereden.
 

Het zegt niets over het inrijden van de wegen vanuit een andere richting.
 

Als de geconstrueerde route samenvalt met één van de toegestane wegen, kan de opdracht zonder meer worden uitgevoerd.
 

Als de geconstrueerde route, ten gevolge van het verkeersbord niet mag worden ingereden, dient een herconstructie te worden gemaakt, waarbij een keuze moet worden gemaakt uit één van de toegestane wegen, met in achtneming van de voor de herconstructie geldende regels.
 

Voorbeeld

Route is ABCD.
Weg BC niet toegestaan
Opnemen bij C in de richting D via BGHC.

Route is ABCD.
Bij B is het inrijden van de  weg BC niet toegestaan.
Opnemen bij C in de richting D via BEBC.

DE OPDRACHT NVH

Sectie kaartlezen  d.d. 11-04-2002,  vraag van J. Jongman

Bij deze vraag wordt eerst uitgelegd hoe bij de opdracht NVH gehandeld dient te worden, daarna wordt aangegeven hoe gehandeld dient te worden bij 2 door de vragensteller ingediende situaties.

Algemene uitleg

Artikel 2.a van het URK vermeldt het volgende:

Indien de opdracht "niet verder herconstrueren" (NVH) buiten de geconstrueerde route wordt gegeven, dan dient de deelnemer door middel van opdrachten naar de geconstrueerde route te worden geleid.

De opdracht "niet verder herconstrueren" (NVH) mag niet worden gegeven indien de geconstrueerde route op meerdere wijzen kan worden voortgezet.

Het eerste deel van dit artikel is bedoeld om te voorkomen dat het voor de deelnemer ook maar enige twijfel mag bestaan over de route waarlangs naar de geconstrueerde route (terug) gereden moet worden.

In het 2e deel van het artikel wordt nadrukkelijk aangegeven dat het niet toegestaan om deze opdracht te verstrekken op een plaats waar de geconstrueerde route op meerdere wijzen kan worden voortgezet.

Ter verduidelijking van dit laatste de volgende 2 voorbeelden (het systeem is grensbenadering, tijdens het omrijden mag de grens worden overschreden):
 

Route is ABCFGH. Bij B is de route geblokkeerd en opnemen bij C in de richting F via BEFGDC.

Bij contr. X de opdracht HK,NVH.

Na te zijn gekeerd komt men terug bij G. Hier is slechts 1 geconstrueerde route richting H en het is hier duidelijk dat vanaf G de route naar H moet worden gevolgd.

De route is nu ABCFGHGFE. Dezelfde herconstructie als hierboven en wederom de controle X met de opdracht HK,NVH.

Nu is het onduidelijk voor welke route de opdracht NVH van toepassing is.

Bij G loopt een geconstrueerde route naar H en naar F.

Het geven van de opdracht NVH is in deze situatie NIET toegestaan.

De opdracht HKR, NVH is wel toegestaan. Men gaat dan eerst rechtsaf richting H en vervolgens kan men de opdracht uitvoeren omdat men vanaf G slecht 1 geconstrueerde route heeft richting H.

Ook de opdracht HKL, NVH is toegestaan. Dan vervolgt men de geconstrueerde route vanaf G in de richting F.



Tot slot het antwoord op de voorgelegde situaties:

Route is ABCEBCD.

In deze situatie mag bij controle X de opdracht NIET worden gegeven. De geconstrueerde route loopt 2 keer over de weg BC en het is niet duidelijk welke van deze 2 geconstrueerde routes gevolgd zou moeten worden.

Het is wel toegestaan om bij controle X de opdracht 1x: 1R, NVH te geven. In dat geval gaat men bij C rechtsaf, men bevindt zich dan op een plaats waar de geconstrueerde slechts éénmaal langs loopt en men vervolgt de geconstrueerde route van C naar E.

Ook de opdracht XO, NVH is toegestaan. Bij C viersprong oversteken en van C richting D de geconstrueerde route vervolgen (de opdracht XO staan momenteel niet in het TRK vermeld maar betekent viersprong oversteken).



 

In bijgaande sitatie is de route ABLGFCDEFGHK.

Bij A is de route geblokkeerd en opnemen bij B in de richting L via AKHGFCB (tijdens de herconstructie mag de grenslijn worden overschreden).

Voorbij F de controle X met de opdracht HK,NVH.

Na bij de controle te zijn gekeerd staat men tegengesteld op de geconstrueerde route FC. Op dit moment kan de opdracht NVH niet worden uitgevoerd. Bij F kan alleen de geconstrueerde route FG worden vervolgd. Dit is dan ook de enig juiste wijze waarop de route kan worden voortgezet.

De gedachte dat door de opdracht NVH het opnemen bij B is beëindigd en dat vervolgens de route bij F moet worden opgenomen is niet juist.

Het is dus fout om vanaf de opdracht NVH via FGH terug te rijden naar L om daar de route in de richting G te vervolgen.

Subcategorieën

Alle uitspraken van de sektie Routebeschrijven

Alle uitspraken van de sektie Kaartlezen.